Ieder zijn vak
Ieder zijn vak

Ieder zijn vak


Tijd….! Dat heb je volgens mij nooit genoeg. Door de schoolvakantie heb ik er eindelijk weer wat meer van. Er zijn een heleboel dingen waar ik die tijd mee zou willen vullen. Boven aan mijn prioriteitenlijstje staan twee dingen: “één liedjes schrijven en twéé klussen’.

Met klussen ben ik de afgelopen twee dagen bezig geweest. Met hamer, zaag, schroevendraaier een heleboel ikea-onderdelen en natuurlijk een inbussleutel ben ik bij mij thuis de kinderkamers aan het herinrichten. Mijn jongste zoontje helpt me. Zo heb ik het zelf ook geleerd. Ik hielp mijn vader vroeger als hij een schilderij aan de muur hing, een konijnenhok timmerde of de schoorsteen veegde. Ik gaf spijkers en gereedschap aan, drukte te lijmen onderdelen tegen elkaar en hield het trapladdertje tegen als mijn vader op de hoogste sport stond te balanceren.
Het belangrijkste wat ik van hem geleerd heb is dat, met een beetje wil en wat verbeeldingskracht, er voor de klusser altijd een weg is. Wat misschien niet helemaal bij mij is blijven hangen is het gevoel voor finesse in de afwerking. Ik vermoed dat hij op het kastje dat ik vanmiddag in elkaar heb geschroefd en getimmerd nog wel het een en ander aan te merken zou kunnen hebben. Niet dat het ding zo scheef is als de toren van Piza, maar 100% kaarsrecht is het ook weer niet echt. Het knaagt wel een beetje aan me. Want mijn vader stamt uit een lange lijn van trotse vaklieden. Hij heeft van mijn opa het leiendekkersvak geleerd en die weer van mijn overgrootvader en de generaties daarvoor timmerden ook al daken waterdicht. Als wij vroeger met ons gezin in de auto ergens naar toe gingen, binnen Limburg, dan werd dat vaak al snel een rondleiding met mijn vader als gids. Bij zowat iedere kerktoren, kasteel of oude boerderij waar we langskwamen (via binnenweggetjes want dat is veel leuker dan over de A2) ging het van: “dea sjpits heat opa nog gemaakt, det daak höb ich gemaak wie’s doe heel klein woors, dèt woor nog ein werk van ome Kueb etc.”. En te vaak heb ik hem spottend een zekere conculega (ik noem geen namen maar ga er maar van uit dat hij de zelfde achternaam heeft als ik want dat hebben ze allemaal) horen parafraseren, die een gapende lei of een slecht afgewerkt hoekje vergoelijkte met: “unne blinje woor bliej es der het zooch”.

Toch ga ik vandaag niet voor de tien. Ik heb geen zin het kastje weer af te breken. Mijn zoontje vindt het prima zolang hij maar genoeg plek heeft op zijn kamer om legotorens te bouwen. En zelf kan ik er ook prima mee leven. Want anders hield ik geen tijd over voor prioriteit nummer één: “liedjes schrijven”. Daarvoor heb ik namelijk héél véél tijd nodig. Je hebt als het om liedjes schrijven gaat namelijk twee categorieën. De eerste categorie zijn de Bob Dylans. Bob Dylan typt als hij met een song bezig is in een noodtempo hele vellen papier achter elkaar vol met couplet na couplet, kiest achteraf de stukken uit die hem het best bevallen en klaar is Bob. De tweede categorie zijn de Lenoard Cohens. Hij verklaarde in een interviews dat hij per dag maar één definitieve tekstregel produceerde en verder geen leven had. Nu wil ik mij niet vergelijken met Leonard Cohen maar ik ben toch bang dat ik tot die tweede categorie behoor. Ik krijg wel net iets meer voor elkaar dan een regel per dag en ik heb tussendoor ook nog een leven, maar in de tijd die ik nodig heb voor het schrijven van één liedje kan ik minstens drie kinderkamertjes in elkaar klussen.

Het zit hem er in dat ik doorga tot het voor mijn gevoel helemaal klopt, het dan toch nog een keer verander om dan weer uit te komen bij de eerste versie en dan, na een nachtje erover geslapen te hebben, alles schrap om het toch weer anders te doen. En als een liedje af is kan het zomaar zijn dat ik na een tijd het gevoel heb dat het toch niet helemaal werkt en dan belandt het in de prullenbak. Ik ben dus nogal een muggenzifter op dat gebied en ik maak het mijzelf daarmee niet altijd even makkelijk. Dat betekent ook dat ik heel kritisch ben op werk van anderen. Ik kan er heel erg van genieten als een liedje helemaal klopt. Maar ik heb er ook al snel iets op aan te merken als er nog losse eindjes zijn. Zoals rijmwoorden die er met de haren bij zijn gesleept of die op papier wel lijken te rijmen maar dat niet echt doen, klemtonen die niet kloppen of een melodie die wat meer fantasie had kunnen gebruiken.
En dan ben ik weer terug bij de uitspraak van die conculega van mijn vader. Al wordt het als het over liedjes gaat eerder: “unne douve zooj bliej zeen es der ut heurde”. Want dat ik er iets over te zeiken heb wil natuurlijk niet zeggen dat iedereen daar last van heeft. Vaak gaat het om liedjes waar een heleboel mensen veel plezier aan beleven. Net zo goed als dat mijn zoontje hartstikke blij is met zijn nieuwe kamer. Maar toch denk ik dan heel stiekem: “ieder zijn vak….”.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *